Zo rond het jaar 636 is Lambertus geboren als zoon van zeer godsdienstige ouders.
De naam Lambertus is een samenstelling van de woorden: "land" en "behrt", waarvan de betekenis "Schitterend" is en kan dus uitgelegd worden als: "Schitterend in het land" of als "Schitterend
landbezitter". Hij was van adelijke afkomst en stond bekend als een vriendelijke, innemende persoon.
Lambertus werd toevertrouwd aan zijn neef Theodardus, bisschop van Maastricht en werd diens opvolger nadat deze werd vermoord.
Lambertus zag het als zijn grootste taak mensen te bekeren tot het christelijk geloof en werd de "Apostel van de Kempen en Taxandrië" genoemd. Hoewel hij hierin erg succesvol was, werd hij minder
geliefd, omdat hij de afgodsbeelden en heiligdommen van de plaatselijke bevolking liet vernietigen. Door zijn bekeringsactiviteiten zijn er veel kerken naar hem genoemd.
Om zijn kritiek op hooggeplaatste personen, die er openlijk een concubine op nahielden en bemoeienis met de politiek, moest hij meer dan eens voor zijn leven vrezen. Toen zijn volgelingen een
grote groep mannen zagen aankomen, wilde Lambertus zich met zijn zwaard verdedigen. Maar hij bedacht zich en sprak de gedenkwaardige woorden: "Als ik vlucht, kan ik aan het zwaard ontkomen; als
ik standhoud moet ik ofwel vallen ofwel overwinnen, doch nooit zal mij de eindoverwinning ontgaan." Hij werd bij het graf van zijn voorganger Theodardus op 17 september in het jaar 706 in Luik
met een lans om het leven gebracht en eerst begraven op de begraafplaats Sint Pieter in Maastricht. Zijn opvolger Hubertus liet zijn overblijvselen overbrengen naar Luik, toen hij zijn
bisschopszetel daarheen verplaatste.
Lambertus wordt vak afgebeeld als bisschop met een mijter of een lans en een zwaard, de wapens waarmee hij gemarteld is.
Lambertus is de patroon van de huwlijkstrouw, verpleegkundigen, tandartsen, chirurgen, metselaars, houtbewerkers, linnenwevers, landbouwers en boeren. Zijn hulp werd ingeroepen voor:
nieraandoeningen, epilepsie, kramp, verlamming, oogziekten, kiespijn, veeziekten en geboorten.
Rond het jaar 1000 brak een spannende tijd aan voor het dorp Arum. De duitse keizer, Koenraad II,
schonk toen het noordelijkste deel van Wûnseradiel, "De Lytse Bouhoeke", aan de Paulus Abdij bij Leusden. Dat klooster was gelegen op de Hohorst of Heiligenberg. Waarom het klooster de schenking
kreeg is niet meer te achterhalen. De abt van dat klooster zal wel een klus voor de keizer opgeknapt hebben en kreeg als dank daarvoor als gift dat grote welvarende gebied.
Het was niet het enige bezit van dat klooster, want het had bezittingen rond de stad Tiel op Walchren, rond Sexbierum en in Twente. In al die gebieden bezat de abdij uitgestrekte landerijen. Was
het al een zeer rijk klooster, maar na deze gift kreeg de abdij nog meer aanzien, macht en inkomsten. Ze kregen ook het privelege om in de parochies de priesters te benoemen. Verder kregen ze de
aartsdiaconale rechten van de parochies.
De "Lytse Bouhoeke" was net ingepolderd en de grond bleek uiterst waardevol en vruchtbaar.
Doordat de kalkrijke zavelgrond veel opbrengsten had, was het een welvarend gebied.
Arum, toen nog Aldarum geheten, werd door zijn centrale ligging het dekenaat en kreeg daardoor de extra allure. De kerken van de dorpen Kimswerd, Achlum, Lollum, Witmarsum en Pingjum lagen als
het ware als een beschermend schild rond de moederkerk. Al die kerken liggen ongeveer 3 kilometer van Arum. Het dekenaat stond weer onder gezag van de Martinikerk van Franeker.
In 1748 werd Henricus Perizonius predikant in Arum. Hij studeerde theologie aan de academie in Franeker. Na zijn studie in 1744 is Henricus Perzonius op 27 september 1744 als kandidaat bevestigd
te Parrega. Hij bleef daar tot 10 oktober 1748, waarna hij als predikant in Arum werd bevestigd. Uit de Quotisatiekohieren van 1749 blijkt dat Henricus Perizonius een zeer welgesteld predikant
was. De aanslag die hij moest betalen bedroeg dan ook 50 caroligulden en 15 stuivers. Het geschatte vermogen was 5000 caroli. Met ingang van 1 september 1791 ging Henricus Perizonius met
emeritaat en overleed op 4 oktober 1791, ruim 73 jaar oud. Na zijn overlijden heeft hij een derde deel van zijn boerderij nagelaten aan de Nederlandse Hervormde Kerk in Arum onder voorwaarde dat
zijn grafsteen elk jaar moet worden geïinspecteerd en onderhouden. Ook moet elk jaar het testament worden voorgelezen. Er mag dan wel een versnapering worden genuttigd. En voor elke diaken die de
kerkenraad verlaat mag er een zilveren lepel worden gegeven met inscriptie: "H. Perizonius, V.D.M. in Arum, dedit obütdingsdag den vierden dag der maand October, des jaars Eén duizend
sevenhondert Eenennegentig." Zo leeft de naam van Henricus Perizonius voort.
Op 12 februari 1836 werd de kerktoren door blikseminslag getroffen en viel na enige tijd op het kerkdak, waarna de hele kerk in brand raakte. Na de brand ging het kerkbestuur voortvarend te werk
met de herbouw van de kerk. Reeds op 11 juli 1836 stond een advertentie in de Leeuwarder Courant voor de aanbesteding van de wederopbouw. De kerk werd eenvoudiger gehouden.
In de periode 2002 - 2008 is de Lambertuskerk geheel gerestaureerd. De restauratiecommissie bestond uit: Teade Huitema, Rintje van der Veen, Nanne Sinnema, Jan Walstra en Berend Rienks. Later is
Aaltje Rienks aan de commissie toegevoegd als notulist en contactpersoon.
De commissie heeft samen met de Stichting Behoud Kerkelijke Gebouwen in Friesland het kerkgebouw volledig geïnspecteerd en een restauratieplan geschreven. Na de toezegging van diverse subsidies
is men in 2005 van start gegaan met de restauratie van de kerk, hoewel er voorheen wel regelmatig onderhoud aan het gebouw is gepleegd. Op 9 maart 2008 is de kerk weer opnieuw in gebruik
genomen.